Solanum tuberosum - Pootaardappelen - Frieslander

Frieslander is een lekkere kruimige aardappel die je door zijn gladde schil heel makkelijk kunt schillen. De aardappelen van dit vroege ras ontwikkelen zich erg snel waardoor je al vroeg in het seizoen een hoge opbrengst kunt hebben. Ook is Frieslander vrij goed resistent tegen zo ongeveer alle gebruikelijke aardappelziektes. Als je deze eigenschappen zo op een rijtje ziet staan, dan is het geen wonder dat hij zo populair is! In een netje van 1kg zitten 30-35 pootaardappeltjes en dat is genoeg voor zo'n 10m².

Nog een tip: Rooi de aardappelen voorzichtig want Frieslander is gevoelig voor 'rooibeschadiging'.

Je kunt ervoor kiezen om je pootaardappeltjes te laten voorkiemen. Het voordeel is dat je eerder kunt oogsten omdat ze al een voorsprong hebben als ze de grond in gaan. Leg ze met voldoende tussen ruimte naast elkaar op bijvoorbeeld een grote zaaitray of zet ze in een eierdoosje en laat ze een paar weken bij zo'n 10 °C op lichte plek staan. Je zult zien dat er dan allemaal korte, gedrongen scheutjes ontstaan. Zet ze liever niet in een donkere en warmere ruimte omdat dan de scheutjes te lang en slap worden. Dat kost de pootaardappel te veel energie en te lange scheuten zullen afbreken bij het poten.

Wanneer je gaat poten, ligt helemaal aan het type aardappel dat je hebt uitgekozen. Je hebt namelijk voor ieder type een ander pootmoment. Je zou de volgende richtlijnen aan kunnen houden: Poot vroege rassen begin maart - half april, middelvroege rassen half maart - eind april en de latere soorten begin april - eind mei. Denk eraan dat het richtlijnen zijn en houd altijd rekening met weersinvloeden. Ga bijvoorbeeld niet begin maart poten als het vriest. Wacht dan liever nog even.

Kies een standplaats in de zon of half schaduw. Poot je aardappeltjes in goed losgewerkte, (met compost) bemeste grond. Maak rijen met pootgaten van ongeveer 10 cm diep. Zorg bij vroege en middelvroege rassen voor een plantafstand van zo'n 50 cm en bij latere rassen voor zo'n 60-70 cm. Leg in ieder gat een aardappeltje en let erop dat de beste scheutjes naar boven 'kijken'. Vul de gaten weer met aarde, druk het voorzichtig iets aan en geef als de grond erg droog is water. Zorg dat je steeds het onkruid weghaalt en als de planten goed aan de groei zijn, bemest je de grond nog een keer. Dat kan met compost, verteerde stalmest of een mestkorrel. Kies in ieder geval voor bemesting met een hoog kaliumgehalte en een laag stikstofgehalte. 

Het oogstmoment ligt aan het type aardappel dat je hebt geplant en aan de weersomstandigheden tijdens de groei. Maar ook daar zijn richtlijnen voor die je kunt aanhouden: Vroege rassen kun je oogsten na ca. 90 dagen, middelvroege rassen na ca. 100 dagen en de latere rassen na ongeveer 120 dagen. Kijk ook goed naar de plant. Voor vroege rassen geldt dat je kunt oogsten als de plant volgroeit is en het blad er nog goed uitziet. Middelvroege en latere rassen ga je oogsten als het blad is verdord.